Geschiedenis DMW
Van oudsher staat een Protestantse gemeente vermogensrechtelijk op twee benen. De kerk(voogdij) en de diaconie. Waar de kerk(voogdij) zich sterk maakt voor o.a. de pastorale zorg, het kerkgebouw en de zondagsdiensten, daar ligt de roeping van de diaconie bij armenzorg en maatschappelijke ondersteuning.
In het jaar 1738 kwam dr. Joan van der Sluis – Richter van Haaksbergen – op tragische wijze om het leven. Hij liet bij testament al zijn aanzienlijke bezittingen na aan de diaconie van (de voorloper van) de Protestantse kerk te Haaksbergen-Buurse.
Vanwege de enorme omvang aan onroerende goederen ontkwam de diaconie – onder leiding van het college van diakenen – er destijds al niet aan om een rentmeester aan te stellen. Daar werd mede de kiem gelegd om op professionele wijze het bezit te beheren en in stand te laten. Nog steeds vormt een groep enthousiaste vrijwilligers, met ondersteuning van een rentmeester, de ‘beheerscommissie’.
De diaconie hield zich in vroeger tijden voornamelijk bezig met armenzorg. In een tijd waar de strijd om het naakte bestaan nog een alledaags gegeven was, bestond de meeste hulp uit de verstrekking van voedsel, kleding en brandstof. Maar ook op andere wijze kon de diaconie zich nuttig maken. In de 18e en 19e eeuw bestonden er, zeker voor de eenvoudige burger, nog geen banken die geld uitleenden. Reeds in die tijd heeft de diaconie veel mensen, maar ook (startende) bedrijfjes, kunnen helpen door geld uit te lenen.
In het midden van de 20e eeuw verschoof de focus van de diaconie zich langzaam van armenzorg naar maatschappelijk werk. Daarbij is noodhulp altijd onderdeel van het takenpakket gebleven.
Door de adequate en consistente wijze van beheer van gebouwen en landbouwgronden is de diaconie, tot op de dag van vandaag, in staat om het verkregen bezit te laten renderen. Zo wordt het geërfde vermogen van Joan van der Sluis – letterlijk – al eeuwen ingezet voor de diaconale doeleinden.